Geschiedenis HNV

Home / Geschiedenis HNV

Geschiedenis

Voorgeschiedenis
Op de dag van de capitulatie (14 mei 1940) week de voltallige Nederlandse ministerraad uit naar Londen.
BS - KPEen dag eerder was Koningin Wilhelmina hen al voorgegaan. In eerste instantie kwam het gezag in handen te liggen van de Nederlandse bevelhebber, generaal Winkelman. Na een korte periode van militair gezag werd de opperste macht in Nederland overgenomen door de van oorsprong Oostenrijkse nationaalsocialist dr. Arthur Seyss-Inquart. Hitler benoemde hem tot Reichskommissar für die besetzten niederländische Gebiete (kortweg: Rijkscommissaris). Een nieuwe ministerraad werd niet aangesteld; de secretarissen-generaal behielden de leiding over hun departement. Zij waren nu verantwoording verschuldigd aan Seyss-Inquart. De bestaande lagere overheden bleven volledig intact. Het parlement werd buiten werking gesteld, of liever, als niet bestaand terzijde geschoven. Nederland was geen zelfstandige natie meer.

Het verzet
De enige twee organisaties die onmiddellijk na de Duitse bezetting het ondergrondse verzet gingen organiseren waren de communisten in de CPN en de RSAP onder leiding van Henk Sneevliet.
De CPN had al op 15 mei 1940 in het partijgebouw Parlando op het Frederiksplein in Amsterdam een vergadering van de partijleiding waar besloten werd om een ondergrondse organisatie van 2000 personen op te bouwen. Bij de opbouw werd gebruik gemaakt van adviezen van illegale communistische vluchtelingen uit Duitsland. Ze hebben zich van begin af aan verzet tegen de anti-joodse maatregelen, hetgeen overigens begrijpelijk was, omdat een flink aantal leden van joodse oorsprong was. Ook de nieuwgekozen leider voor de ondergrondse CPN Paul de Groot had een joodse achtergrond.

Al direct na de Duitse machtsovername waren er ook niet-communistische mensen die zich voornamen weerstand te bieden. De eerste van hen was Bernardus IJzerdraat. Met pamfletten werden de burgers opgeroepen het Duitse bewind niet te erkennen. Her en der werden plannen gesmeed om tot actie over te gaan. Uit krijgsgevangenschap teruggekeerde militairen namen met elkaar contact op.

Aanvankelijk was deze weerstand spontaan en (achteraf gezien) tamelijk naïef. Pas toen bleek dat de bezetter iedere vorm van protest met harde hand vervolgde, werd men voorzichtiger en gingen sommigen ondergronds. Het fusilleren van achttien gevangenen (waaronder Bernardus IJzerdraat) op 13 maart 1941 was een grote schok. Tegelijk bracht het ook meer mensen in het geweer.

De illegaliteit bracht mee dat de organisatie van het verzet vrij 'los' was, omdat het gevaarlijk was als persoonsnamen werden vastgelegd. Als zulke gegevens in Duitse handen vielen liep de gehele groep het risico te worden opgerold. Men nam een verzetsnaam aan; afspraken werden gecodeerd of uit het hoofd geleerd.

Niettemin ontstonden in de tweede helft van de oorlog landelijk gecoördineerde groepen zoals de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en de aan haar gelieerde Landelijke Knokploegen (LKP). Ook de Ordedienst was een landelijke organisatie. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd een aantal verzetsgroepen gebundeld in de Binnenlandse Strijdkrachten.

Acties
Acties van het verzet bestonden uit het hinderen van de vijand op allerlei manieren, zoals het saboteren van verbindingen en telefoonlijnen, het opblazen van spoorlijnen, aanslagen op bevolkingsregisters, het onder water zetten van overstroombaar gebied door het openzetten van sluizen en spionage.
Ondergrondse drukkerijVaak was het verzet ook minder spectaculair. Zo moesten onderduikers verborgen gehouden en gevoed worden, wat vervalsingswerk van het Persoonsbewijs, diverse Ausweise en de voorziening van bonkaarten vereiste. Vooral in de laatste jaren van de oorlog was het niet hebben van bonkaarten al bijna een doodvonnis omdat er zonder deze documenten geen voedsel te krijgen was. De LO organiseerde een landelijke 'beurs' voor het plaatsen van onderduikers en het verzamelen van adressen; de Knokploegen zorgden voor de papieren.

Ook het opvangen van geallieerde piloten die boven bezet gebied waren neergeschoten en het doorsluizen van deze mannen richting de Pyreneeën of Zwitserland was belangrijk en gevaarlijk werk. Dit staat bekend als pilotenhulp, hoewel het behalve hulp aan neergeschoten piloten vooral ook hulp aan gevluchte krijgsgevangenen betrof.

De Illegale pers speelde gedurende de hele oorlog een voorname rol, evenals het inzamelen en doorsluizen van informatie. Na het verbod op radio-bezit werden de illegale media nog belangrijker.

Naarmate de oorlog grimmiger werd, werden door leden van het verzet steeds vaker aanslagen gepleegd op verraders of Duitse kopstukken.

Tegenmaatregelen
De Duitsers beschikten over een goed georganiseerd apparaat om verzet de kop in te drukken.
Met name de Sicherheitsdienst (SD) was bijzonder efficiënt en dientengevolge gevreesd. Er kon voorts een beroep worden gedaan op de Ordnungs- (grüne) Polizei en de Wehrmacht.

Onder de eigen bevolking waren er mensen die de Duitse bezetter steunden. Sommigen drongen in opdracht van de Sicherheitsdienst het verzet binnen om vervolgens de verzetsstrijders aan de bezetter te verraden. Na de oorlog werden velen van hen dan ook als landverraders beschouwd en een aantal van hen is terechtgesteld. Velen daarvan (niet allen) waren lid van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB).

Het verzet kende eveneens dubbelspionnen: naar buiten toe NSB, in werkelijkheid verzet. Het was vaak allerminst duidelijk wie er 'goed' of 'fout' was. Zelfs bij de politie (traditioneel gezagsgetrouw) waren de verhoudingen niet helder. Er waren 'dienstkloppers', maar ook velen die een oogje toeknepen; sommige waren lid van de NSB maar anderen namen actief deel aan het verzet.

Ook vele onschuldige burgers werden het slachtoffer van Duitse tegenacties. Een berucht voorbeeld is de razzia in het dorpje Putten op de Veluwe. Daar zijn alle personen van het mannelijke geslacht weggevoerd en velen vermoord als wraak voor de 'toevalsaanslag' van het verzet op SS- und Polizeiführer Rauter. Enige malen zijn ook preventief gijzelaars genomen; een aantal van hen is terechtgesteld.

De intensiviteit van de Duitse tegenacties nam toe naarmate de verzetsdaden toenamen. Vanaf augustus 1944 vond een radicalisering plaats van Duitse onderdrukking en Nederlands verzet, waarbij fusillades als represaillemaatregel steeds vaker voorkwamen.

Betekenis
Voor het Duitse bezettingsapparaat betekende het verzet een belangrijke verborgen vijand die overal kon toeslaan.
Het verzet werd dan ook door de bezetter met harde repressie beantwoord. De Wehrmacht had militaire rechtbanken, die veel verzetsstrijders hebben veroordeeld en terechtgesteld wegens sabotage. De Sicherheitsdienst stond onder rechtstreeks bevel van Heinrich Himmler en had geen rechtspraak nodig. Een nog veel groter aantal werd daarom zonder proces naar Duitse concentratiekampen weggevoerd. Vanuit bezet Nederland bezien was vermoedelijk de voornaamste betekenis dat de bevolking een hart onder de riem werd gestoken. Het meeste verzetswerk was bij de Nederlandse regering in Londen niet eens bekend; omgekeerd kon zij geen leiding geven aan wat er in Nederland gebeurde. Pas na de bevrijding van Zuid-Nederland veranderde dat. Spionage liep maar al te vaak mis (zie het Englandspiel). Sabotage was een druppel op een gloeiende plaat en werd, evenals liquidatie, van tegenstanders, beantwoord met genadeloze represailles.

De hulp aan onderduikers bood honderdduizenden uikomst, en hinderde bovendien de Duitse oorlogsindustrie door de velen die arbeidsdienst ontdoken. De grondige Duitse administratie werd, geleidelijk aan, meer en meer ontwricht. Breed gedragen stakingen tenslotte, waren voor de nazi's een signaal dat zij niet hoefden te rekenen op steun voor hun 'Nieuwe Orde'.

Fasen in het verzet
In het eerste oorlogsjaar (mei 1940-februari 1941) heerste vrij algemeen het idee dat het met de Duitse bezetting wel enigszins mee zou vallen.
Die indruk werd zeker gestimuleerd door de strategie van Seyss-Inquart om Nederland door middel van een 'massagepolitiek' geleidelijk rijp te maken voor de nationaalsocialistische ideologie en opname in een Groot-Duits Rijk.

Derhalve werd er na de capitulatie mondjesmaat verzet geboden. Er waren mensen die al voor de oorlog besloten hadden niets met totalitaire denkbeelden te maken te willen hebben, van links noch van rechts; de CPN, vrijwel meteen door de Duitsers verboden, riep haar leden op tot actief verzet; in de krantenwereld zagen velen zich genoodzaakt ondergronds te gaan vanwege de censuur die meteen werd ingesteld. Ook veel uit krijgsgevangenschap terugkerende militairen hielden het been stijf.

Helaas waren de methoden van deze eerste verzetsgroepen vaak nogal primitief - vrijwel niemand had enige ervaring. Groepen als de Geuzen en de Oranjewacht werden opgerold voordat ze actie hadden kunnen ondernemen; velen werden ter dood veroordeeld. Slechts enkele groepen als de Oranje-Vrijbuiters, CS-6 en de groep-Dobbe hielden het langer vol. Ook het zogeheten Militair Comité van de CPN bleef actief ondanks zware vervolging.

Na de Februaristaking van 1941 en vooral na de April-meistaking van 1943 werd het verzet intensiever. Er namen méér mensen aan deel, en tegelijk werd de druk om zich hechter te organiseren groter.

De repressie van de Joden was een belangrijke factor (alle Joden moesten zich vanaf januari 1941 laten registreren); de Joden-deportaties namen begin 1943 een aanvang. Ook de maatregelen om Nederlanders in Duitsland voor de oorlogsindustrie te laten werken werden sterk opgevoerd. Tevens werden oud-militairen onder druk van de actuele oorlogsgebeurtenissen aan het Oostfront in krijgsgevangenschap teruggevoerd.

Al deze maatregelen tezamen zorgden voor een enorme toename van het aantal onderduikers dat hulp nodig had; velen gingen ook actief in het verzet. De LO en LKP begonnen zich landelijk te organiseren. Van nu af kwam ook méér contact tot stand met de Nederlandse regering in Londen.

De laatste verzetsfase treedt in na de landing in Normandië en met name na de bevrijding van Zuid-Nederland. De bestaande verzetsgroepen, met name de LKP, de OD en de Raad van Verzet werden nu gebundeld in de paramilitaire Binnenlandse Strijdkrachten onder leiding van Prins Bernhard. Zij krijgen onder meer opdracht de spoorwegen te saboteren ten dienste van de oprukkende Geallieerden.

Knokploegen
Het begrip 'Knokploeg' was in eerst instantie bij de politie en de Sicherheitsdienst onbekend.
De eerste keer dat ze het begrip tegen kwamen, was in de papieren die ze op 17 oktober 1942 bij een huiszoeking vonden bij Sally Dormits, de leider van een grote zeer militante joods-communistische verzetsgroep in Rotterdam genaamd Nederlandse Volksmilitie (NVM).

De Landelijke Knokploegen waren een tak van de Landelijke Onderduikorganisaties, hoewel ze onafhankelijk zijn ontstaan.

De onderduikorganisaties hadden dringend behoefte aan distributiebonnen, persoonsbewijzen en dergelijke, om hun protégés te beschermen. De Knokploegen zorgden hiervoor door overvallen ('kraken') op distributiekantoren, GAB's en bevolkingsregisters. Bekend zijn bijvoorbeeld de Tilburgse zegeltjeskraak in januari 1944, de overval op drukkerij Hoitsema in Groningen (buit: 131.000 bonkaarten) en de overval op het distributiekantoor van Joure door de Groep-Dobbe.

Mettertijd werden de Knokploegen ook bekend door overvallen op gevangenissen om medestrijders te bevrijden (zie bijvoorbeeld de Overval op het Huis van Bewaring) en liquidaties van verraders.

De landelijke coördinatie was in handen van Leendert Valstar, Izaak van der Horst, Hilbert van Dijk en Liepke Scheepstra; ook Johannes Post en Theo Dobbe waren er enige tijd bij betrokken.

Binnenlandse Strijdkrachten
Binnenlandse strijdkrachtenDe op 5 september 1944 officieel opgezette 'Binnenlandse Strijdkrachten' (BS) was een voortzetting van de tot dan toe weinig samenwerkende eigenlijke verzetsgroepen.
De Binnenlandse Strijdkrachten kwam dan ook voort uit de drie belangrijkste verzetsgroepen: de Ordedienst (OD), de Landelijke Knokploegen (LKP) en de Raad van Verzet (RVV).

Prins Bernhard werd, hoewel hij in London verkeerde, aangesteld als bevelhebber van de BS. Commandant van de BS in het bezette Nederland werd kolonel H. Koot (in Amsterdam).

In het prille begin van de organisatie waren er nog geen 10.000 BS'ers. De BS was ook zeer slecht bewapend. Later werd dit verbeterd door toedoen van geallieerde wapendroppings.

BS - Groepsfoto

De Binnenlandse Strijdkrachten (BS) heetten officieel de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, afgekort NBS. Gewoonlijk hield men het op 'BS'. Het vervelende van de afkorting NBS was namelijk dat ze nogal leek op de afkorting NSB.

De Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten werden opgericht naar het voorbeeld van de Franse 'Forces françaises de l'intérieur'.Koningin Wilhelmina was er een groot voorstander van. De BS (of NBS) was verdeeld in Stoottroepen en Bewakingstroepen. In het nog bezette deel van Nederland werden de Stoottroepen aangeduid als 'Strijdend Gedeelte (SG) der BS'. De mannen van de Stoottroepen moesten afkomstig zijn uit het gewapend verzet. De Bewakingstroepen werden 'gevormd uit hen, die zich beschikbaar hebben gesteld om op den dag der bevrijding en daarna orde en rust te handhaven c.q. te herstellen'. Zij zouden pas bij de bevrijding de straat op gaan. Voorlopig waren ze dus weinig meer dan papieren leden.

Prins BernhardDe BS werd mede opgericht om de gewapende verzetsbeweging beheersbaar te houden, vooral nu die op grote schaal van wapens zou worden voorzien. De BS was gebonden aan allerlei regels. Zo mocht men pas als leger, als BS, tevoorschijn komen als de bevelhebber (prins Bernhard) daartoe het sein gaf. De bundeling van de drie gewapende groepen hield niet in, dat die groepen meteen in de nieuwe organisatie opgingen. De onderlinge verschillen waren daarvoor ook te groot.

De verschillen tussen de bewegingen

De OD (Ordedienst) was politiekbehoudend en militair van karakter; in de OD waren officieren actief. De OD was in de zomer van 1940 ook niet opgericht als verzetsorganisatie, maar uit voorzorg: om de orde te handhaven in de overgangstijd tussen bezet en bevrijd

De LKP (Landelijke Knokploegen) was verbonden met de LO, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. De achtergrond van de LO/LKP was confessioneel - gebaseerd op geloof en kerk, vooral gereformeerd/protestants-christelijk, met vertakkingen in het katholieke zuiden van Nederland

De achtergrond van de RVV (Raad van Verzet) was onkerkelijk en politiek vooruitstrevend. De RVV zelf (de Raad) telde maar één communist, Gerben Wagenaar; in de RVV-groepen waren meer communisten actief. RVV wilde een 'echte guerrilla' tegen de bezetter beginnen. LKP'ers en RVV'ers begrepen elkaar meestal wel. Maar tussen OD en RVV was er een wereld van verschil. De OD wantrouwde de RVV vanwege de communistische invloed daarin. Het leek de OD-leiding helemaal niet onmogelijk dat de communisten bij de bevrijding zouden proberen revolutie te maken en een greep naar de macht te doen (tijdens het 'machtsvacuüm')

GroepsoverlegTussen de drie groepen vond voortaan regelmatig topoverleg plaats, onder de codenaam Delta-Centrum.
'Commandant Delta' was kolonel Koot. De OD bracht in september 1944 bij de BS 4000 man in, de LKP 1800 man, de RVV 1000 man. Van september 1944 tot mei 1945 zijn er in totaal 1730 BS'ers gesneuveld. De BS maakte vanaf oktober 1944 een geweldige groei door. Die grote toeloop begon in het bevrijde Zuiden.

NederlandIn mei 1945 waren er in heel Nederland 150.000 tot 200.000 BS'ers. Hierbij kan worden opgemerkt dat de hele illegaliteit naar schatting niet meer dan 25.000 (in 1943) tot 45.000 (1944-1945) deelnemers telde. Voor de verzetsmensen leek het in 1945 wel of ineens 'iedereen bij het verzet was'. Daar hadden ze eerder, toen het erop aan kwam, nooit iets van bemerkt.

Previous Next
Close
Test Caption
Test Description goes like this